Van oudsher worden grote verbindingswegen omzoomd door bomen. Niet alleen voor de opbrengst van het hout maar ook omdat de bomen beschutting boden tegen sneeuw- of regenval en omdat ze het prestige van de weg verhoogden. Vandaag zijn bomen langs de weg vooral belangrijk voor verkeersgeleiding, landschap, klimaat, leefomgeving en natuur.
Terwijl wegen vroeger enkel plaats moesten bieden aan paard en kar en dus een beperkte breedte hadden moeten ze nu ruimte bieden aan het steeds toenemende autoverkeer en aan fiets- en voetpaden. Bestaande bomenrijen langs wegen staan daarom soms zeer dicht tegen de rijbaan en krijgen daarom te weinig ruimte om te groeien.
Bij een nieuwe weg of de heraanleg van de weg wordt rekening gehouden met het huidige verkeer. Daarom worden bomen nu verder van de weg geplaatst afhankelijk van het lokale snelheidsregime, volgens de richtlijnen in het handboek vergevingsgezinde wegen.
Daarnaast wil het Agentschap Wegen en Verkeer bij nieuwe aanplantingen de bomen de nodige ruimte geven om te groeien, zowel bovengronds als ondergronds zodat ze hun landschappelijke en ecologische rol ten volle kunnen vervullen.